Vlak voor mijn vertrek uit Paramaribo krijg ik van de directie nog een breekbaar cadeau dat ik voor de veiligheid van het vervoer pas thuis uit zal pakken. Van een van mijn collega’s krijg ik een brasa. Net voordat de taxi mij ophaalt krijg ik telefoon van de directeur. Hij ontroert mij door te zeggen dat ik van onschatbare waarde voor het bedrijf geweest en dat mijn werk als een blijvende herinnering zal blijven voortleven. We gaan als vrienden uit elkaar gaan. Het is geen definitief afscheid, dat weet ik zeker. De taxichauffeur doet er een half uur over om mij op het opgegeven adres te vinden. Ik had doorgegeven: bij de AMOS sporthal. Het busje stopt pal tegenover de sporthal en de chauffeur gaat het alsnog aan buurtbewoners vragen. Het is dat ik zwaaiend op het taxibusje toe loop anders had hij het nooit gevonden.
Op luchthaven Zanderij check ik soepel in. Bij de douane toon ik mijn paspoort, opengeslagen op de bladzijde met mijn verblijfsvergunning. Ik heb zoveel moeite gedaan voor het verkrijgen van die vergunning, dat ik nu het stempel met trots laat zien. Dit keer geen lastige vragen. Als ik in de vertrekhal wacht, barst er buiten een tropische regenbui los. Het is immers de regentijd. Suriname tot ziens.